Verkracht

Wij speelden in de tuin en gooiden hout
over de burenmuur. De Japanse kerselaar
was uitgebloeid, enkel op het gras lagen
de sporen van zijn pracht en kracht als
een herinnering aan zoete geuren en de
kleuren van ochtenden na nachten van
stil verlangen en verdriet. Je kon hem nog
herkennen aan zijn stam, hij droeg geen
vruchten, zijn soort licht enkel op, en kent
de vreugde van het dragen niet. Wij gooiden
hout over de burenmuur, wij speelden in
de tuin met vuur. Wij raapten resten op van
witte berken die we verzamelden als kraaien
die nesten enkel bouwen om ze daarna te
vernielen. Het sap dronken we nietsvermoedend
dat was ons zo verteld. En hoog laaide het
vuur ten hemel om even snel weer op te lossen
in de adem van het ogenblik. Wij speelden
in de tuin en gooiden hout over de muren,
wij lachten onbedaarlijk, ongevaarlijk leek
ons spel. Het vuur bleef smeulen en de zomer
kwam. Tussen het gras plukten we witte
klavers van de hoop die we tussen de bladen
droogden waarin verteld werd over verre
uitgestrekte stranden waarover vele zonnen
zacht hun stralen legden om ons te bedekken.
En toen we in de winter bladerden herkenden
we hun afdruk niet, enkel de witte vlokken
die in de kom van onze handen weigerden
te smelten. O, zo koud en kil, wat werd het
stil, verstijfd zoals het hout over de muren
van de buren, zoals de tuin waarin het
spelen nu verdwenen was. Het vuur bleef
smeulen en de lente kwam. Wij wachtten
dan de witte kerselaar, maar hij bleef
sprakeloos, tegen de blauwe luchten schreef
hij een uitgebloeid verhaal, vermoeid en
doodgebloed. Wij speelden tuin en gooiden
hout over de burenmuur, verdwaasd

Plaats een reactie